In de apotheek waar ik tot vandaag altijd kwam hoefde ik meestal mijn niet eens meer te noemen of ik werd snerpend met ‘Ah meneer Paaaah-ping’ begroet. Er werd nog net niet aan toegevoegd: ‘bent u daar alweer’. Nee, nu sta ik in een voor mij vreemd gebouw, met vreemde mensen. “Hé, u bent de eerste die medicijn ‘X’ van ons krijgt,” vertelt de vrouw die mijn recept in ontvangst neemt (roodbruin haar, middelbare leeftijd) met een lach. Ze zegt het op een toon alsof ik daarmee een prijs heb gewonnen, maar dat blijkt niet het geval. Of ik me dan wil overschrijven naar deze apotheek?, vraagt ze als ze erachter komt dat ik nog niet eerder ben geweest. “U mag maar naar één apotheek in Den Bosch namelijk.” Hoewel de logica me ontgaat, laat ik mij gewillig inschrijven bij deze apotheek die veel dichterbij is dan mijn oude (waar ik dus automatisch word uitgeschreven). De strakke inrichting in het net opgeleverde gebouw oogt fris en straalt mede dankzij de pastelkleuren op de muur, rust uit. Het personeel – drie vrouwen die duidelijk niet op hun mondje zijn gevallen – heeft zich daarop aangepast en oogt ook niet bepaald gehaast. Aan de andere kant van de balie staan vooral vrouwen van fors in de vijftig met hoge geblondeerde kapsels en een volkswijkaccent. Half luisterend naar een van hen, hoor ik vaag iets over zorgverzekeraars die de boel oplichten, omdat ze niet meer alles vergoed krijgt. Overigens blijken alle medicijnen die ik moet hebben, of wel niet te bestaan, of wel niet meer leverbaar. Of beide. Uiteindelijk valt dat, na een paar telefoontjes, ook wel weer mee en ga ik naar huis met de belofte dat alles op dinsdag na vier uur klaar zal liggen. Het zal nog lang duren – zo besef ik als ik de schuifdeur door loop en mijn fiets van het slot haal – voor men hier mijn naam zal kennen. Gelukkig maar.
top of page
Post: Blog2 Post
bottom of page
Comentarios