“Hé, de Brabantse vlag,” zegt de vrouw een paar meter verderop. Voor een milliseconde weet ik niet waar ze het over heeft, maar dan valt het kwartje. “Ja het mondkapje. Komt van de carnavalswinkel,” zeg ik terug. De vrouw - mondkapje op, handschoentjes aan en geheel in plastic - loopt een beetje dichterbij. “Carnaval, ja daar begon het natuurlijk allemaal mee,” zegt ze lachend. Ik mag plaatsnemen op een stoel bij een zeecontainer die midden in een grote hal van de Brabanthallen staat. Om mij heen rijden ook auto’s af en aan. Ik sta bij zeecontainer 1 en er zijn nog zeker vijf andere rijen. Er is een verkeersregelaar nodig om alle auto’s naar de goede rij te leiden; ook moet hij voorkomen dat de voetgangers door de kruisende auto's worden overreden. In mijn container zit een andere vrouw achter een balie bij een laptop. Ze wil weten hoe ik heet en wanneer ik geboren ben. “Is het je eerste keer,” vraagt de vrouw die met de enorme stok inmiddels naast me staat. “Derde keer.” Ik overweeg even om ‘driemaal is scheepsrecht’ er aan toe te voegen, maar het lijkt me daar niet goede moment voor. Dan moet ik iets met mijn tong doen. Doe maar helemaal naar voren. Of nee, doe maar ‘aaaaaa’ zeggen, probeert de vrouw te corrigeren. Ze kijkt erbij alsof ik dat als ervaringsdeskundige inmiddels wel zou moeten weten. Voor ik wat kan zeggen zit er al een stok in mijn keel. Ik hoor mezelf vooral bijna-kokhals geluiden maken terwijl de vrouw aftelt. Vier, drie, twee, een. Dan pakt ze de de andere stok en die propt ze zo ver als ze maar kan in mijn neus om daarna een beetje rond te draaien. “Dat was hem alweer,” zegt de vrouw die de testen afneemt. Voordat ik er erg in heb floep ik er nog een “tot ziens” uit. Ik doe gauw mijn Brabantse vlag weer voor mijn mond en volg de pijlen terug naar buiten.
top of page
Post: Blog2 Post
bottom of page
Comments