Vak UU, rij 42, stoel 87 en 88. Het was dinsdagavond. Het waaide hard en regende, maar we waren net binnen, een dikke twintig minuten voor de wedstrijd zou beginnen. Een week eerder hadden we een kaart gekregen, zogenaamd van Phoxy, omdat hij Noël zo mist. Blijkbaar was de administratie bij PSV weer eens niet op orde – dat was al eens eerder gebeurd – en was Noël per ongeluk uitgeschreven. Als we lid bleven kregen we twee kaarten voor het bekerduel PSV – RKC. Rij 42 bleek bijna bovenaan. Mijn zoon wilde eigenlijk nog wel hoger, rij 44 was bij de achtermuur. ‘Wat zijn die spelers aan het doen’, vroeg hij over de warmlopende spelers. Ik vertelde wat over dat het belangrijk was warm aan de wedstrijd te beginnen toen we Phoxy bij de cornervlag rek- en strekoefeningen zagen maken. Daarna gaf hij handjes aan kinderen op de eerste rij van de Noordtribune. Mijn zoon was jaloers. ‘Maar zij zitten wel in de regen,’ probeerde ik nog terug. Ik vertelde er maar niet bij dat we bij het betreden van het stadion Phoxy op minder dan een meter waren gepasseerd. De opstelling was geweest – PSV speelde met een volledig ander elftal – en er begon een lichtshow. Met half open mond keek mijn zoon naar het veld, dan weer fel verlicht, dan weer op standje dim. Gigi d’Agostini klonk uit de speakers. ‘Er zijn wel veel lege plekken he’, zei mijn zoon. Dat klopte. We zagen vooral veel rode stoeltjes; en enkele witte stoeltjes. Op dat moment wilde mijn zoon ook eigenlijk liever een wit stoeltje. Mijn zoon is vijf jaar en niet snel tevreden.
Er werd afgestapt door PSV. In een paar tikken was de aftrap omgetoverd in een aanval. Mijn zoon, nog rondkijkend, mistte dat de bal al in het net lag. 1-0. Toen de wedstrijd amper tien minuten bezig was zei hij voor het eerst ‘ik wil naar huis’. Ik keek hem meewarig aan. ‘We zijn er net, we gaan nu niet naar huis.’ We waren inmiddels naar de bovenste rij verhuisd omdat daar toch niemand zat. We hadden al vijf identieke stoeltjes uitgeprobeerd voordat er eentje werd goedgekeurd. Nadat hij een zitplaats had gevonden stond hij op en ging hij sprintjes trekken langs stoeltjes. ‘Maar ik heb honger,’ zei hij; nog geen uur geleden had hij zijn friet met frikandel niet eens opgekregen. Ik probeerde zijn aandacht, met wisselend succes, terug te leiden naar de wedstrijd. ‘Waarom spelen ze eigenlijk niet met twee voetballen?’, vroeg hij. ‘Dan kunnen beide teams toch makkelijker scoren?’ Daar was natuurlijk niets tegenin te brengen.
Onder onze tribune zagen we RKC, na een snel en kort genomen hoekschop, scoren. Mijn zoon – die bang was dat ik het niet had gehoord – vertelde nog een paar keer dat hij honger had en naar huis wilde. Hij had het eerste half uur dat we er waren heel geïnteresseerd van alles gevraagd over wat hij in het stadion zag, maar het geduld was nu op. Bovendien was het idee van het bezoeken van de wedstrijd voor hem eigenlijk al voldoende.
Het regende intussen nog harder dan toen we naar het stadion waren gelopen. Mijn zoon had al vier kinderen spot die bij hem op school zaten. ‘Kan je dat zien van deze afstand?’, vroeg ik toen hij ze aanwees, vele rijen onder ons, niet veel meer dan een grote stip. ‘Ja dat zie ik aan de muts. En bij dat jongetje aan zijn jas.’ Het rustsignaal klonk. Hij wilde echt naar huis. In een verlaten trappenhuis liepen we naar beneden. ‘Over een paar jaar mag Otis ook mee he?’, vroeg hij toen we weer buiten stonden. Ja dat mocht.
Comments